Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], gestaan hebben op de [40]wegscheiding, om zijn [41]ontkomenen uit te roeien; noch zijn [42]overgeblevenen [43]overgeleverd hebben, ten dage der benauwdheid. 40. Anders: verscheuring, doorbreking, te weten, der stad, om te beletten dat er niemand ontkwam. 41. Om den Joden, die door den een of anderen weg voor den vijand zochten te vluchten, of al ontkomen waren, den weg te onderscheppen, of den pas te stoppen en hen te vermoorden. 42. Die de vijand mag hebben overgezien, of overgelaten, en dien gij het leven niet gunt. 43. In de hand van den vijand.